0 tot 6 maanden
Aanvankelijk communiceert uw kind nog niet opzettelijk. Als ouder reageert u echter alsof dat wel zo is. Na verloop van tijd zal uw reactie ertoe gaan leiden dat uw kind wél met opzet gaat communiceren.
In de eerste maanden communiceert een baby op basis van reflexen. Het huilt, lacht, kijkt u aan, kijkt weg, beweegt of maakt geluid. Het geeft hiermee zijn lichamelijke behoeften aan en reageert op uw stem of op geluiden in zijn omgeving. In dit stadium kunnen de momenten van contact heel intens zijn. Ook kunnen heel jonge baby’s al eenvoudige mond- en tongbewegingen imiteren. Vanaf een maand of vier raakt de baby steeds meer geïnteresseerd in anderen en neemt de wederkerigheid in het contact duidelijk toe. Het begint zelf ook klanken te maken en met zijn stem te spelen. De baby vindt het erg leuk om zichzelf te horen. Zo maakt het contact, maar oefent het meteen zijn lippen, tong en mondspieren. Door te lachen en te brabbelen merkt u dat de baby tevreden is, geniet, of een knuffel van u wil. Als u daarop reageert, beseft de baby dat het op die manier uw aandacht kan trekken. Kijkt het langs u heen, dan is de baby waarschijnlijk moe aan het worden.
Als u als ouder deze bewegingen, geluiden en blikken van uw baby bestudeert, snapt u beter hoe het zich voelt en wat het wel of niet prettig vindt. Baby’s hebben al vanaf hun geboorte gezichtsuitdrukkingen en lichaamshoudingen om zich uit te drukken. Als er niet wordt gereageerd op zijn subtiele contactpogingen zal een baby ‘vragen’ door te huilen. En ook dat doet het op verschillende manieren. Oplettende ouders weten steeds beter wat de bedoeling is: honger, moe, aandacht vragen (‘Ik ben wakker!’), verveling, pijn, ‘Ik heb het koud’ (of te warm), noem maar op.
Tips en adviezen
Als u samen met uw kind om-de-beurt geluid gaat maken komt het beurt-wisselen al in deze vroege fase van de taalontwikkeling op gang. Dit is een belangrijke vaardigheid in het voeren van gesprekjes met anderen.
Praat rustig en vriendelijk tegen uw baby. Zing en lach met uw kind mee. U kunt over de geluiden die het kindje hoort praten en deze uitleggen (‘Broem, doet de auto’). Benoem de personen en dingen om het kindje heen (‘Daar is papa’, ‘Kijk de poes’). En vertel uw kind steeds wat u aan het doen bent (‘Zo, ik ga je wassen’). Geef uw kind boekjes van stof of plastic en kijk samen naar de plaatjes. Dit stimuleert het latere lezen.
6 tot 12 maanden
Met 6 à 7 maanden begint uw baby te brabbelen. U hoort dan lange reeksen van medeklinkers en klinkers, die eindeloos worden herhaald, zoals ‘dadadada’. En soms klinkt het al alsof uw baby ‘papa’ of ‘mama’ zegt in zo’n brabbelreeks. Wij interpreteren ‘mamamamama’ als: het kindje zegt al ‘mama’!
Vanaf een maand of 8 gaat de baby opzettelijk communiceren. Het begrijpt het verband tussen zijn gedrag en uw reacties. Het realiseert zich dat het zich het best direct tot u kan wenden als het iets wil hebben of gedaan wil krijgen. Zo kan het kindje vragen om een spelletje, troost zoeken of protesteren.
Uw kind leert enkele simpele gebaren te gebruiken zoals wijzen, nee schudden en zwaaien. Als het dit gaat combineren met geluiden en blikrichting kunt u steeds makkelijker begrijpen wat het probeert te zeggen.
Uw kind begrijpt enkele namen van personen en voorwerpen uit zijn omgeving, maar deze moeten wel zichtbaar zijn voor het kind. U moet het kind nog wel wijzen op de persoon of het voorwerp.
Tips en adviezen
Spelletjes met uw baby zijn voorlopig eenvoudig. Liedjes zingen is fantastisch, zeker als er allerlei spannende geluiden en bewegingen aan te pas komen. Enkele voorbeelden zijn: ‘Schuitje varen’, ‘Daar komt een muisje aangekropen’ en ‘Hop paardje hop’. Ook kiekeboe-spelletjes zijn favoriet. Zo leert het kindje dat iets dat even weg is weer terugkomt. Door het maken van geluiden of bewegingen met zijn hele lichaam laat het u weten dat het spelletje door moet gaan!
Uw kindje maakt een ontwikkeling door in het luisteren en praten, maar ook in de mondmotoriek en de algehele motoriek.
1 jaar
Uw kind brabbelt veel en gevarieerd; dit klinkt als de taal die u spreekt. Als een kind bijna een jaar is, verschijnen vaak de eerste woordjes. De verschillen tussen kinderen zijn echter zeer groot: zo zijn er kinderen die hun eerste woord al laten horen als ze 8 maanden zijn, maar er zijn ook kinderen bij wie dat pas op de leeftijd van 18 maanden gebeurt. In het begin van de zogenaamde één-woordfase gebruikt uw kind een klein aantal losse woorden (10 à 20). Die verwijzen naar mensen, voorwerpen of gebeurtenissen in het hier-en-nu, die zeer interessant zijn voor het kind. Een woord kan diverse betekenissen hebben; bijvoorbeeld ‘papa’ kan betekenen: ‘Daar is papa’, ‘Die fiets is van papa’ of ‘Papa, til me op’.
Ook ‘vertelt’ uw kind nog veel zonder woorden. Dat kan ook heel duidelijk zijn. Zo kan het naar iets reiken waarmee het wil zeggen: ‘Dat wil ik hebben’. Als het iets niet wil duwt uw kind het weg of schudt zijn hoofdje. Wil het aandacht, dan maakt uw kind gevarieerde geluiden. Het lacht als het plezier heeft en zwaait bij het afscheid nemen.
Uw kind begint een woordbegrip te ontwikkelen. Het begrijpt woorden steeds beter, ook zonder dat u daar een verdere aanwijzing bij geeft. Ook reageert uw kind op zijn eigen naam en begrijpt het al eenvoudige opdrachten (‘Pak de bal’).
Tips en adviezen
Varieer met uw stem, dit vindt uw kind leuk.Laat uw kind het plezier van communiceren zien. Moedig alle vormen van wederzijdse communicatie aan: gekke bekken trekken, (glim)lachen, aankijken, kiekeboespelletjes. Geef uw kind boekjes voor in de box van hard karton, stof of plastic. Bekijk samen de plaatjes (‘Kijk een eendje. Kwakwak zegt het eendje’).
Stimuleer uw kind om uit een echte beker te drinken, dat is goed voor de ontwikkeling van de mondspieren. Geef uw kind steeds minder vaak een speen.
18 tot 24 maanden
Als een kind 18 maanden oud is, kent het meestal nog enkele woordjes naast de woordjes ‘papa’ en ‘mama’. Deze woorden zijn wat betreft de vorm veelal nog onvolledig, bijvoorbeeld ‘paa’ (paard), ‘pa-pu’ (paraplu), ‘toe’ (stoel). Als uw kind ongeveer 50 woorden kent ondergaat de woordenschat een groeispurt. In een enorme snelheid leert het nieuwe woorden bij, soms wel tien woorden per week.
Uw kind begint losse woorden te combineren tot de eerste twee-woordzinnen. Van iedere zin spreekt het alleen de twee belangrijkste woorden uit. Hierdoor kunnen zijn uitingen weer verschillende dingen betekenen, zoals ‘Mama fiets’: ‘Dit is mama’s fiets’ of ‘Mama zit op de fiets’ of ‘Mama, ik wil met de fiets’. Gelukkig praat uw kind nu vooral over zaken binnen het hier-en-nu. Hierdoor kunt u gebruik maken van de hele situatie waarin u zich met uw kind bevindt. U begrijpt dan beter wat het op dat moment bedoelt.
De woordopbouw is in de twee-woordfase vaak nog onvolledig, bijvoorbeeld ‘Kinne boem’ (De vlinder zit op de bloem), ‘Fieze buiten’ (Ik wil buiten fietsen). Zoals uit dit voorbeeld blijkt, vereenvoudigt een kind de uitspraak van sommige woorden of klanken vaak. Als een kind 2 jaar is kunnen anderen ongeveer de helft van wat het kind zegt verstaan.
Uw kind begrijpt nu vele woorden zonder dat u daar nog verdere aanwijzingen bij geeft. U hoeft bijvoorbeeld niet meer te wijzen om uw boodschap duidelijk te maken. Ook eenvoudige opdrachten worden nu begrepen, zoals ‘Geef de bal maar aan het kindje’. Op eenvoudige vragen kan uw kind nu adequaat reageren. Bijvoorbeeld op ‘Waar is je bal?’, ‘Waar is de olifant?’ en ‘Wat zegt de poes?’.
U kunt nu korte gesprekjes met uw kind voeren waarin u informatie met elkaar uitwisselt. Als u samen speelt kan het kind zelf ook nieuwe informatie geven zoals bij het blokkenspel. Als ouder wilt u uw kind complimenteren en zegt u ‘Wat een mooie toren, Sam!’, waarop uw kind kan zeggen: ‘Groot!’
Tips en adviezen
Het is goed om uw taalgebruik aan het praten van uw kind aan te passen. Gebruik geen lange en moeilijke zinnen, maar juist eenvoudige en korte.
Herhaal de woorden die uw kind niet goed uitspreekt op de juiste manier. Vraag uw kind niet om het woord goed te herhalen. Door uw goede voorbeeld leert het kind het woord vanzelf goed. Ook is het beter om niet in peutertaal te gaan praten, hoe leuk het ook klinkt. Als uw kind ‘Auto toet’ zegt kunt u antwoorden in een complete zin: ‘Daar rijdt een auto’. ‘De auto doet toet toet’.
Lees samen met uw kind liefst op een vast tijdstip (bedtijd). Wijs samen de plaatjes in een boek of tijdschrift aan en praat erover. Bijvoorbeeld: ‘Waar is de appel? Goed zo! Dat is een lekkere appel zeg’. Uw kind raakt op deze leeftijd ook geïnteresseerd in vormen en kleuren.
2 tot 3 jaar
In het derde levensjaar gebruikt uw kind de taal om gesprekjes te voeren en van alles te leren. Uw kind leert opeens zeer veel nieuwe woorden en zegt zijn eigen naam. Het kind spreekt steeds meer in zinnen van drie, vier en vijf woorden. De eerste drie-woordzinnen zijn vaak combinaties van twee twee-woordzinnen: ‘Mama auto’ en ‘Mama rijden’ wordt: ‘Mama auto rijden’. Ook kan uw kind iets toevoegen aan een bestaande twee-woordzin, zoals ‘Is olifant’ waarvan het nu ‘Is grote olifant’ maakt. Uw kind stelt nu vragen ‘Wat is dat?’ en ‘Wie is dat?’
De zinnen worden grammaticaal juister. Uw kind leert werkwoorden vervoegen zoals ‘Ik ben gevallen’ of ‘Dat heb ik gemaakt’. De eerste voornaamwoorden (ik, jij, hij) verschijnen. In gesprek met uw kind hoeft u nu uzelf niet meer met uw eigen naam aan te duiden: ‘Mama komt zo’, maar kunt u zeggen: ‘Ik kom zo’. Ook leert uw kind lidwoorden (vooral de) en meervouden te gebruiken, zoals ‘auto’s’, maar ook ‘koeies’. En voorzetsels (op, in).
Het besef van tijd ontstaat waardoor uw kind taal gaat gebruiken om buiten het hier-en-nu te spreken, zoals ‘morgen’ en ‘straks’ of ‘Tot de vorige keer!’. Deze tijdsaanduidingen worden nog ‘ruim’ gebruikt. De gebeurtenis van ‘gisteren’ kan net zo goed een week geleden plaats hebben gevonden. Nu kan uw kind ook gevoelens beschrijven, een belangrijke ontwikkeling. Ook kan het vertellen ‘waar’ iets is, bijvoorbeeld ‘Bij de bakker’, ‘In de speeltuin’ of ‘In de badkamer’.
Uw kind oefent volop met alle nieuwe woorden en taalregels waardoor het soms fouten maakt. Soms lijkt het alsof uw kind meer fouten maakt dan eerst. Deze fouten laten echter zien dat uw kind op zoek is naar algemene taalregels en dat is nodig om deze regels echt te gaan beheersen. Het kind leert uiteindelijk de juiste toepassingen vanzelf door uw goede voorbeeld.
Gesprekken duren nu langer. Uw kind kan (met uw hulp) al iets langer over een onderwerp praten. Het begint korte verhalen te vertellen. Maar deze zijn nog moeilijk te volgen omdat ze vaak nog onsamenhangend zijn. Door uw kind vragen te stellen (Wat was er omgevallen? Wie had de limonade omgestoten? Wat gebeurde er toen?) kunt u uw kind helpen om zijn boodschap toch over te brengen.
Als uw kind drie jaar is begrijpt het veel woorden zoals ‘speelgoed’, ‘dieren’, maar ook eigenschappen zoals in-uit, groot-klein, schoon-vies en nat-droog. Ook weet het wat ‘onder’ en ‘boven’ is.
Uw kind snapt gewone, niet ingewikkelde zinnen. Op simpele vragen zoals ‘Wat ben je aan het doen?’ kan het antwoord geven. Het kind kan eenvoudige aanwijzingen en tweeledige opdrachten opvolgen, zoals ‘Pak je pyjama en trek hem aan’. ‘Pak je beker en breng hem naar de keuken’. Ook simpele gebeurtenissen en eenvoudige verhaaltjes uit een boek worden nu begrepen.
Tips en adviezen
U kunt de woordenschat van uw kind vergroten door voorwerpen te benoemen en door te vertellen wat u aan het doen bent (‘Even in de soep roeren’). Leg de woorden die het kind niet begrijpt uit door iets te laten zien, ruiken, voelen of proeven of door iets voor te doen, een foto of een tekening ervan te laten zien. Op deze leeftijd spreekt uw kind de woorden nog niet goed uit. Vraag uw kind niet om het woord goed te herhalen, maar geef zelf in een positief antwoord het juiste voorbeeld. Uw kind zegt bijvoorbeeld ‘Toel titte’, waarop u kunt reageren met: ‘Ja, je zit op de stoel’. Door uw goede voorbeeld leert het kind de juiste uitspraak vanzelf.
Als uw kind televisie kijkt, kijk dan met het kind mee en praat over wat jullie zien.
3 tot 4 jaar
Een kind van deze leeftijd heeft al hele gesprekjes. U hoeft hem bijna niet meer te helpen om iets duidelijk te maken.
Aanvankelijk spreekt uw kind in deze fase in uitingen van drie tot vijf woorden. De grammaticale structuur is vaak nog erg afwijkend van de ‘volwassen’ grammaticale structuur; bijvoorbeeld ‘Ik is recht bij de wei hardgeloopt, ikke’ (Ik ben langs het weiland gerend), ‘Trailer is ook lampjes, blauwe’ (De trailer heeft blauwe lampjes). Als uw kind (bijna) 4 jaar is spreekt het waarschijnlijk in eenvoudige, enkelvoudige zinnetjes. Deze zinnetjes hebben al meer een grammaticale structuur zoals ‘Ik heb al gedrinkt, mama, ‘Ik heb heel veel slokjes genemen’, ‘Ik heb de stoel omgeslaagd’ en ‘Dat vind ik niet beterder’. Ook kan uw kind nu de voornaamwoorden ‘wij’ en ‘jullie’ op een goede manier in zijn verhalen gebruiken.
Langzaam ontstaan steeds vaker samengestelde zinnen. Het kind gaat dan twee of meer ideeën met elkaar verbinden zoals ‘Als ik later een grote meneer ben, ga ik ook naar de kapper’. Of: ‘Ik denk dat in dit bos wel enge monsters zijn, mama’.
Dat uw kind steeds meer verbanden kan begrijpen blijkt ook uit de eindeloze reeks vragen naar het ‘waarom’ waarmee het soms komt. Het wil op deze leeftijd alles weten. Doordat het kind u het een en ander hoort vertellen, leert het stap voor stap de wereld te begrijpen. Door de vele antwoorden op de ‘waarom’-vragen leert uw kind tevens een moeilijke zinsconstructie beheersen. Bijvoorbeeld: ‘Omdat het nu bedtijd is’ in plaats van ‘Het is nu bedtijd’.
Taal wordt zo steeds meer een instrument om mee te denken, te leren en te fantaseren. Uw kind gebruikt taal voor meer redenen. Om zijn eigen gedrag en dat van anderen te sturen of te beïnvloeden, om van te voren plannen te maken, om te anticiperen op wat er gaat gebeuren, om te vertellen over dingen die zijn gebeurd en om een fantasiewereld te scheppen.
Uw kind begrijpt nu heel veel taal en vangt ook allerlei opmerkingen op waarvan u niet eens wist dat het ze hoorde en begreep! Het kind antwoordt zonder problemen op vragen als ‘Waar is je jas?’ Ook langere zinnen en vragen naar het waarom kan het nu zelf beantwoorden. Uw kind neemt nog veel taal letterlijk. Op een opdracht als: ‘Wie het hoogste gooit mag beginnen’, zal hij de dobbelsteen zo hoog mogelijk in de lucht gooien.
Uw kind spreekt nu redelijk goed verstaanbaar. Ongeveer driekwart van wat het zegt kunnen onbekenden al goed verstaan.
Tips en adviezen
Lees samen een boekje en vertel om de beurt hoe het verhaaltje ging. U kunt ook praten over wat er in het verhaal gebeurde. Heeft uw kind dat ook al eens meegemaakt en hoe is het afgelopen? Kinderen vinden het fijn om steeds hetzelfde verhaal te horen. Door zelf regelmatig een boek te lezen geeft u het goede voorbeeld; namelijk dat lezen leuk is.
Uw kind gaat steeds meer nadenken en verbanden leggen. U kunt het denken stimuleren door vragen te stellen: ‘Waarom heb ik vandaag een paraplu?’.