Taalvorm

Bij de taalvorm wordt er vooral gelet op hoe een kind iets zegt: welke woorden en zinnen kiest het kind? Hoe past het kind de regels van de grammatica van het Nederlands toe? U kunt luisteren naar de uitspraak: deze is aanvankelijk nog eenvoudig. Kinderen versimpelen woorden vaak, bijvoorbeeld ‘tip’ (kip) en ‘boem’ (bloem). De articulatie wordt steeds beter naarmate de taal zich verder ontwikkelt. Ook kijkt u naar de lengte van de zinnen. Spreekt uw kind in een twee-woordzin ‘kan niet’ of kan uw kind al samengestelde zinnen maken zoals “Als ik later groot ben, dan word ik politieagent”?
Het vervoegen van werkwoorden (ik drink – ik dronk) en het gebruik van meervoudsvormen (één boot, twee boten; één schip, twee schepen) zijn vaardigheden die kinderen in een bepaalde fase van de taalontwikkeling leren. Ook hierbij geldt dat een kind deze taalregels eerst leert begrijpen en daarna zelf kan toepassen. Als het kind een bepaalde regel begrijpt, gebruikt het die in het begin ook in situaties waar andere, moeilijkere regels gelden: hij pakte een appel, hij loopte buiten (hij liep buiten). Ik ben blij op jou (als in: ik ben boos op jou). Dit hoort bij de normale taalontwikkeling.

Structuur en volgorde

De structuur of vorm van taal is te vergelijken met blokken. U kunt blokken van verschillende vormen op diverse manieren gebruiken om iets te bouwen (een huis of een toren). Wanneer de blokken niet op de juiste manier worden gebruikt of er worden blokken met een verkeerde vorm gebruikt, dan ontstaat er geen bouwwerk van betekenis. Met taal is dat net zo. Klanken en lettergrepen (beide in de goede volgorde) vormen woorden. Woorden vormen zinnen. De woorden moeten in een bepaalde volgorde staan, maar ze moeten ook op de juiste manier gevormd zijn. Door het verbuigen en vervoegen van woorden krijgen zinnen de juiste betekenis. De zin ‘Hij wil emmers’ (verbuigen tot het meervoud van emmer) betekent iets heel anders dan ‘Hij wil emmeren’ (vervoegen van het werkwoord).
Ook moet de woordvolgorde zo zijn dat de zin vertelt wat u in gedachten had. In de zinnen: ‘Het zand in de emmer’ en ‘De emmer in het zand’ zijn de woorden hetzelfde, maar de volgorde van die woorden verschilt. En daarmee verschillen deze zinnen compleet van betekenis.

Taalregels

Wanneer u veel met uw kind praat over wat er gebeurt, leert het zijn ervaringen begrijpen. Het kind leert de structuur van de taal en de regels die daarbij horen. Veelvuldige herhaling van aangeboden taal en ervaringen zorgt dat het kind de taal zal gaan gebruiken.In het begin zal de structuur van de taal vaak nog niet kloppen. Klanken worden nog onjuist uitgesproken, woorden nog onjuist verbogen en of vervoegd. De zinnen zijn nog niet compleet of de woorden staan nog niet in de goede volgorde. Dat is heel gewoon. Door ‘fouten’ te maken ontdekt het kind de regels van de taal. Stel, een kind leert dat het meervoud van stoel stoelen is. Dan is het slechts een verkeerde toepassing van een goede regel als hij denkt dat het woord varken het meervoud van vark is. Juist door het maken van dit soort fouten ontdekt het kind de structuur van taal.